Voorjaar
Joop Hekkelman.

Voorjaar

Let op: de onderstaande tekst is een column, geen (nieuws)artikel.

De laatste week van maart 2020. Zonnig weer, we konden zelfs een aantal keren achter het huis buiten lunchen. Een enkele keer met een jas aan, maar de zon lachte ons verleidelijk toe, we konden het niet laten. Twee keer per week rijden we met de auto naar het verzorgingshuis in Dieren waar oma woont. We mogen niet naar binnen, het wasgoed en de boodschapjes worden aan de voordeur in ontvangst genomen. 

Als het meezit verschijnt ze even achter het glas om te zwaaien. Alles is onwerkelijk dit voorjaar. Heen en weer rijdend passeren we twee keer onze geliefde IJssel. Binnen een week onderging de rivier een metamorfose. De brede watervlakte veranderde binnen een paar dagen in een normale stroom.

"Het voorjaar kondigt zich aan. Niemand kan het tegenhouden"

Geen krib was bij machte de kop boven water te houden, maar nu ligt ze weer binnen de oevers in haar zomerbed. De droge oostenwind heeft flink meegewerkt om de laatste restanten water weg te blazen uit de laagtes van de uiterwaarden, die er grijs bij liggen. Na een paar regenbuien zal het groen overheersen. Het voorjaar kondigt zich aan. Niemand kan het tegenhouden. Dit mijmeren deed me deze week belanden in mijn archief. In menig voorjaar schreef ik stukjes over de IJssel, in mijn moerstaal:

“Ik kieke uut naor april, dan kom ik hier terugge. ’t Zal dan gruun waen, umdat de ganzen neet tegen ‘t grösgreujen op könt vraeten. Dan za-k ok ’n concert van vogelgeluud heuren, onderwiel de meidoorn zich begint te tooien in ’n sereen wit kleed.”   

Dit jaar beleven we de opkomst van het voorjaar in de aprilmaand op afstand. Het wordt later in de tijd eer ik weer door de uiterwaarden struin langs de oever van de IJssel. We mogen er deze keer niet van genieten als in andere jaren. De natuur kan even ongestoord haar gang gaan. Ik moet het doen met gedachten die opborrelen uit de herinnering en vergezichten vanuit mijn auto, als ik over de Cortenoeversebrug rijd. Maar ooit komt er een moment zoals dit:

“… met de hande in de zied en ’n röstigen blik in de ogen kik e um zich hen en  nemt de umgeving op met ‘n verwondering of e hier veur ’t eerste steet; de grune weidens in de weerden an weerskanten van ‘t stromende water, ’t rusen van de peppels, de kieften an de loch ….. ‘t verwondert ‘m opniej.”

Reageren? Mail de redactie via [email protected].
Op deze publicatie rust copyright.